Skip to Main Content

PABO-Kennisplein

Overzicht van de leergebieden van het primair onderwijs.

Beeldschets

De liobekwame studenten handelen zelfstandig. Ze nemen initiatief en zijn proactief. De liobekwame studenten verliezen zich niet in details, maar kunnen grote lijnen overzien. De studenten kunnen analytisch en cyclisch denken en handelen. Ze geven een gedegen onderbouwde verantwoording voor de gemaakte keuzes aan ouders, begeleiders en collega’s. De studenten hebben een onderzoekende houding. Ze gaan voor antwoorden op praktijkproblemen op zoek naar relevante bronnen waaronder Engelstalige.  

De liobekwame studenten hebben een goed beeld van zijn eigen ontwikkeling en kan op basis van die kennis leervragen stellen. Ze zijn in staat zelfregulerende vaardigheden bewust in te zetten in hun ontwikkeling naar een startbekwame leerkracht. Reflectie wordt door de studenten ingezet om hun leeropbrengst te vergroten en hun handelen als leerkracht te optimaliseren. De persoonlijke en professionele identiteit nemen verder vorm aan. De studenten vervullen een voorbeeldfunctie en ze zijn in staat om weloverwogen beslissingen te maken. 
De studenten zijn zich bewust van hun rol als teamlid. Ze zijn collegiaal en durven verantwoordelijkheid te nemen. Ze stellen zich toegankelijk op en leveren een (bescheiden) bijdrage aan het team. Ze zijn maatschappelijk betrokken. 

Curriculum

In pabo 3 krijgt de student ruimte om te werken aan diens persoonlijke profilering. In pabo 1 en pabo 2 volgt de student min of meer hetzelfde programma als diens medestudenten. De student profileert zich in jaar 3 door een keuze te maken in: de leeftijdsprofilering, een minor, een levensbeschouwelijke richting en één van de profieldelen muziek, beeldende vorming, natuur en techniek en geschiedenis. 

Tijdens periode 1 en 2 van jaar 3 volgt de student een minor. In periode 3 en 4 staat de authentieke beroepstaak 7: Passend onderwijs centraal. In deze beroepstaak leert de student de onderwijsbehoeften vast te stellen, een beredeneerd aanbod te ontwerpen, uit te voeren, te evalueren en hier kritisch op te reflecteren.

Werkplekleren

Het werkplekleren vindt plaats binnen de gekozen leeftijdsprofilering. De student kiest voor het jonge kind, groep 1 t/m 4 of het oudere kind, groep 4 t/m 8. Ook moet een leerkracht onderbouw op de hoogte zijn van voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Van een leerkracht in de bovenbouw wordt verwacht kennis te hebben van de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. De verschillende leeftijdsgroepen hebben een eigen benadering nodig in de ontwikkeling van spelen en leren naar onderzoeken en leren. 

Omvang en ritme

Zie hiervoor de volgende pagina's:

Specifieke jaartaken student 

  • De student stelt voor elke periode een POP op en maakt volgens de planning werkplekleren de PAP’s.  
  • Vanaf pabo 3 maakt de student in overleg met de begeleiders een gemotiveerde keuze voor een bepaald lesvoorbereidingsmodel.  
  • De student voert de beroepshandeling uit en laat de bijbehorende formulieren invullen door de mentor en/of schoolopleider.  
  • De student schrijft iedere periode een reflectie aan de hand van een van de aangeboden modellen (zie gereedschap in de praktijk).  
  • P3: Reflectie 1: inleveren na week 5 (2e stageweek). Je schrijft een reflectie aan de hand van een van de aangeboden modellen (Toolkit koppelkaart, reflectiemodel Korthagen of de STARRT-methodiek). 
  • P4: Reflectie 2: inleveren na de 1e week van de blokstage. Je schrijft een kernreflectie. 
  • P4: Reflectie 3: inleveren na de 3e week van de blokstage. Je schrijft een reflectie aan de hand van een van de aangeboden modellen (Toolkit koppelkaart, reflectiemodel Korthagen of de STARRT-methodiek). 
  • De student legt een portfolio aan waarmee de eigen ontwikkeling in beeld wordt gebracht.  
  • De student kan onder begeleiding van de mentor gedurende een aaneengesloten periode (minimaal een dag) de verantwoording dragen voor lesactiviteiten en waarbij de student het klassenmanagement zo inricht dat leerlingen zich veilig voelen en uitgedaagd worden om te leren. 
  • De student bereidt samen met de mentor oudergesprekken voor en heeft een bijdrage in het contact met de ouders. 
  • De student levert een bijdrage aan het team. 

Portfolio

Gedurende het tweede semester van het collegejaar legt de student een portfolio aan in OneNote waarin POP, PAPS, lesvoorbereidingsformulieren, reflectieverslagen, beroepshandelingen (ondertekend door de mentor) en de beoordeling werkplekleren jaar 1 en 2 worden opgenomen. De student neemt voorafgaand aan de eindbeoordeling de complete rijke bewijzen en kernreflectie op in het portfolio. Bij het voortgangsgesprek hoeft het portfolio nog niet volledig te zijn.  

Voor de eindbeoordeling verzamelt de student minimaal drie rijke bewijzen per bekwaamheidseis. Natuurlijk kan het zijn dat hierbij een overlap beschreven wordt met andere bekwaamheidseisen. Dit is aan de student om de helder te verantwoorden. De eisen voor een rijk bewijs zijn te vinden in gereedschap in de praktijk

Beoordelen

Tijdens het werkplekleren in het derde jaar vindt geen tussenbeoordeling plaats. In lesweek 7 van periode 3 voert de instituutsopleider een voortgangsgesprek met de student en schoolopleider.  

De eindbeoordeling, vindt plaats in de voorlaatste leerwerkweek van periode 4. Dit is een summatieve toetsing die bestaat uit de beoordeling van het praktijk- en het verantwoordingsdeel. Als alle onderdelen met een 6 of hoger beoordeeld zijn, worden de studiepunten toegekend.  


Voortgangsgesprek jaar 3   

Ter voorbereiding van dit gesprek vullen de mentor en schoolopleider samen met de student het beoordelingsformulier in. De student geeft geen presentatie, maar tijdens het gesprek wordt wel ingegaan op punt 1,3,4,5 en 6 van het verantwoordingsdeel. De instituutsopleider zorgt ervoor dat het ingevulde beoordelingsformulier in het digitale dossier van de student komt. Op basis van het voortgangsgesprek worden ontwikkelpunten opgesteld die de student in het POP verwerkt.  

De student is vrij een rijk bewijs aan te leveren zodat die daar ook feedback op kan krijgen, die meegenomen kunnen worden naar de eindbeoordeling.  


Eindbeoordeling werkplekleren pabo 3 

Voorwaarden voor deelname aan de eindbeoordeling  
De eindbeoordeling van het werkplekleren vindt plaats door overleg tussen de instituutsopleider en schoolopleider. De instituutsopleider geeft de formele beoordeling van het werkplekleren van de student en weegt daarin de evaluatiegegevens en de condities waaronder het leren op de werkplek heeft plaatsgevonden. Deze stelt vast met welk resultaat het werkplekleren wordt afgesloten. Dit wordt altijd uitgedrukt in een cijfer.  

  

Voorwaarden   
Alvorens overgegaan wordt tot de eindbeoordeling van het werkplekleren, dient een student aan de volgende voorwaarden te hebben voldaan:   

  • De student draagt er zorg voor dat de mentor en schoolopleider de feedback plaatsen op het eerder ingevulde beoordelingsformulier. Hierop staat ook de feedback die verzameld is bij de tussenbeoordeling.   
  • De student heeft een tijdstip afgesproken met de schoolopleider en de instituutsopleider waarop de eindbeoordeling plaatsvindt.   
  • De student deelt het portfolio drie werkdagen voorafgaand aan de beoordelingsweek.  
  • De student voldoet aan de eisen die gesteld worden t.a.v. de beroepshouding.  
  • T.a.v. de drie bekwaamheden op het eindbeoordelingsformulier heeft de student bewijzen verzameld die de student opneemt in diens  portfolio. De bewijzen hebben betrekking op de gehele periode van het werkplekleren.  
  • De student heeft de beroepshandelingen van de beroepstaak uitgevoerd en de beoordelingsformulieren hiervan opgenomen in diens portfolio. Voor pabo 3 geldt dat de beroepshandeling is uitgevoerd en voorzien van feedback en handtekening van de mentor. De beoordelingsformulieren en feedback heeft die opgenomen in het portfolio.  
  • De student heeft de relevante eerder ingevulde beoordelingsformulieren werkplekleren opgenomen in diens portfolio.  

Beoordelaarsinstructie eindbeoordeling  

Adviesbeoordeling schoolopleider en mentor  
Voorafgaand aan de eindbeoordeling stellen de schoolopleider en mentor een adviesbeoordeling op van het praktijkdeel. Zij vullen hiertoe het praktijkdeel op het beoordelingsformulier volledig in en geven feedback, feed up en feed forward op de bekwaamheidseisen. Zij gebruiken hiervoor het reeds ingevulde formulier van de tussenbeoordeling (jaar 1-2) of het voortgangsgesprek (jaar 3). Op basis van het beoordelingsformulier wordt een adviescijfer genoteerd door de schoolopleider en mentor. De mentor en schoolopleider bespreken de beoordeling met de student.   

Het betreft een holistische beoordeling per set aan indicatoren ten aanzien van de bekwaamheidseisen vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch. Bij de beoordeling is de beeldschets het uitgangspunt. De indicatoren die geformuleerd staan bij iedere bekwaamheid geven een nadere invulling van wat we onder de betreffende bekwaamheid verstaan in deze fase van de opleiding.   

  

Voorbereiding gesprek door instituutsopleider en schoolopleider  
De instituutsopleider en schoolopleider bestuderen het portfolio en bekijken of de drie bekwaamheden en de indicatoren van de verantwoording terugkomen in het portfolio. Naar aanleiding van de ingeleverde bewijzen stellen ze vragen op die ze meenemen naar het gesprek. De indicatoren van het onderdeel verantwoording die niet of onvoldoende zijn aangetoond in het portfolio, kunnen verder worden bevraagd tijdens het gesprek. Daarnaast controleren ze of de beroepshandelingen zijn uitgevoerd en in jaar 2 met een voldoende zijn afgerond.   

  

Presentatie student  
De student krijgt 10 minuten om zijn ontwikkeling ten aanzien van de drie bekwaamheidseisen te presenteren volgens een reflectiemodel. Voor jaar 1 is dat de koppelkaart. Voor jaar 2 is dat de STARRT methodiek. Studenten uit jaar 3 mogen een reflectiemodel naar eigen keuze gebruiken (koppelkaart, Korthagen, STARRT methodiek, kernreflectie).  

Vervolgens zijn er 20 minuten waarin de schoolopleider en instituutsopleider ingaan op de ontwikkeling van de student door deze te bevragen op welke manier die de leerdoelen gestalte heeft gegeven. Na 30 minuten stellen de instituutsopleider en schoolopleider samen de beoordeling op. Zowel het praktijkdeel als het verantwoordingsdeel worden meegenomen in het eindoordeel. Het praktijkdeel kan mogelijk worden bijgesteld door de schoolopleider en instituutsopleider op basis van de presentatie en het gesprek. Bij het verantwoordingdeel dienen alle criteria aangetoond te worden. Daarna wordt het eindoordeel toegelicht aan de student en wordt er naast feedback op de prestatie en ontwikkeling ook feed forward gegeven: wat zijn ontwikkelpunten voor de student?   

 

Gespreksmethodiek  
Tijdens het gesprek wordt een van de reflectiemodellen naar eigen keuze gehanteerd. Deze vraagt de student om concreet gedrag te benoemen; een situatie en taak te beschrijven, zijn aanpak en het resultaat en reflectie daarop. De student wordt uitgenodigd situaties dusdanig te concretiseren dat daarmee de kwaliteit van het handelen van de student zichtbaar wordt.  

  

Rollen  
De instituutsopleider heeft een dubbele rol: deze is naast gespreksdeelnemer tevens gespreksleider en bewaakt de procedure. Tevens borgt die dat alle criteria van het verantwoordingsdeel in het gesprek voldoende aandacht krijgen om ontwikkelingsgerichte feedback te kunnen geven en om tot een beoordeling te kunnen komen.  

 

Normering en cesuur  
Normering: alle punten worden opgeteld en gedeeld door 4 en dat is het eindcijfer voor het leren op de werkplek. De student moet voor ieder onderdeel minimaal 6 punten halen. Indien de student op één onderdeel onvoldoende scoort is het eindcijfer een 5. Indien een student op twee of meer punten onvoldoende scoort is het eindcijfer een 3.   

Aantal punten : 4 = eindcijfer (afgerond op 1 decimaal).  

  

Na het gesprek  

  1. Na het gesprek stelt de instituutsopleider de formele beoordeling van het praktijkdeel vast en weegt daarin de gegevens en de condities waaronder het werkplekleren heeft plaatsgevonden.   
  2. Daarnaast stelt de instituutsopleider na advies van de schoolopleider de beoordeling van het verantwoordingsdeel vast. De student moet op elk criterium een voldoende hebben behaald.   
  3. Na weging van beide onderdelen wordt er een summatieve beoordeling voor het werkplekleren toegekend in de vorm van een cijfer.  
  4. De beoordeling moet minimaal een 6 zijn voor een voldoende resultaat. Daarnaast moeten alle afzonderlijke bekwaamheden voldoende zijn. Onderdeel 1,2 en 3 worden holistisch beoordeeld. Bij onderdeel 4 moeten daarnaast alle criteria aangetoond worden.  
  5. De instituutsopleider voert het cijfer van het werkplekleren in. Het beoordelingsformulier gaat in het (digitale) dossier van de student (in notities in Osiris en in Sharepoint).  

 

Toelating programma Pabo 4 voltijd 
De student mag deelnemen aan de onderwijseenheden van pabo 4 als deze voldoet aan de volgende voorwaarden:  

  • De student heeft alle onderwijseenheden uit jaar 1 en 2 behaald.  
  • De student mist maximaal 15 studiepunten uit het derde jaar (landelijke kennistoetsen niet meegerekend).  
  • Bij ontbrekende studiepunten uit jaar 3 heeft de student een schriftelijk positief advies van de instituutsopleider en de studieadviseur van de pabo om in te kunnen stromen in jaar 4.  
  • Het halen van de landelijke kennistoetsen taal en rekenen is geen voorwaarde om te kunnen starten met jaar 4. Deze mag je in jaar 4 nog halen.   

Februaristroom: Indien een student een grotere achterstand heeft, dient hij deze in periode 1 en 2 in te halen. De student kan dan in periode 3 starten met het pabo 4- programma en loopt studievertraging op van minimaal 2 periodes.   

 

Ziekte of overmacht  
Om diverse redenen kunnen werkplekleerdagen vervallen. Ziekte of bijzonder verlof van de student, maar ook regionaal bepaalde vakantiedagen zijn bronnen van uitval van werkplekleerdagen waar de pabo geen verantwoordelijkheid voor kan dragen. Het uitgangspunt van de pabo is dat de student het aantal dagen maakt, zoals aangegeven voor deze werkplekleerperiode. De uitgevallen dagen worden door de student opnieuw gepland, in goed overleg met de instituutsopleider en de opleidingsschool. De student is verantwoordelijk voor een duidelijke communicatie naar schoolopleider, mentor en instituutsopleider en stelt de pabo en de opleidingsschool op de hoogte van het verzuim en de nieuwe planning ervan.   

 

Herkansing  
Als een eindbeoordeling van het werkplekleren onvoldoende is, krijgt de student een herkansing.  Deze herkansing beslaat 2 weken. Indien de student in die tijd het betreffende niveau niet weet te behalen, betekent dit dat de student het werkplekleren in het volgende studiejaar moet herkansen. Als de herkansing alleen de bekwaamheid en kwalificatie betreft worden geen extra stageweken gelopen, maar wordt in overleg met de instituutsopleider en schoolopleider een herkansing van dat onderdeel ingepland (portfolio en presentatie).  

  

Procedure   
Indien het werkplekleren als onvoldoende is beoordeeld, heeft de student recht op een herkansing (2e kans) en dient de volgende procedure gevolgd te worden:   

  • Na het opmaken van de beoordeling, krijgt de student te horen welke onderdelen die dient te herkansen. Ook worden er concrete ontwikkelpunten geformuleerd.   
  • De instituutsopleider vult het formulier voor herkansing van het werkplekleren volledig in. Dit formulier is geplaatst op de course werkplekleren. Deze bepaalt wat de uiteindelijke omvang van de herkansing moet zijn.  
  • Het formulier gaat in het (digitale) dossier van de student (in notities in Osiris en in Sharepoint).  
  • Indien de herkansing van het werkplekleren als onvoldoende is beoordeeld, worden de studieadviseur en het stagebureau beiden op de hoogte gesteld door de instituutsopleider. Er volgt dan een gesprek met de studieadviseur over de mogelijkheden voor een vervolgtraject.     
  • Indien ook de herkansing onvoldoende was kan een student pas starten met de nieuwe herkansing van het werkplekleren op het moment dat door het stagebureau een instituutsopleider is toegewezen.