Skip to Main Content

PABO-Kennisplein

Overzicht van de leergebieden van het primair onderwijs.

Beeldschets

Vakinhoudelijk bekwaam  
De student heeft zich bekwaamd in de praktijk en de theorie van het jongere of het oudere kind.  
Hij beheerst de basale kennis van de vakken, en heeft zich daarnaast gespecialiseerd in tenminste één vak. Voor taal en rekenen beheerst de student het niveau van professionele geletterdheid en gecijferdheid. Hij is in staat om samenhang tussen de vakken aan te brengen.   

  

Vakdidactisch bekwaam  
De student heeft de leerbehoeften van zijn groep in kaart gebracht.   
Hij is in staat om, minimaal voor de vakken taal en rekenen, opbrengstgericht te werken en gebruik te maken van bestaande leerplannen.   
Hij kan de leerstof aanvullen en verrijken door ze betekenisvol te maken en ze te verbinden met de leefwereld of de actualiteit. Hij kan het onderwijs verzorgen gedurende langere tijd (dagdeel of dag) waarbij hij een adequaat klassenmanagement voert.  
Zijn onderwijs is interactief. Hij stelt stimulerende vragen en geeft opbouwende feedback op taak en aanpak, zodat dat de leerling begeleid wordt tijdens het leerproces. Hij zet leerlingen aan tot betrokkenheid bij hun eigen leerproces. Hij spreekt duidelijke verwachtingen uit naar zijn leerlingen en evalueert met hen of de gestelde doelen bereikt zijn.   
Hij kan inspelen op leerbehoeften en verschillen. Hij kan problemen bij leerlingen signaleren en samen met de mentor analyseren, zodat hij gericht advies kan vragen aan de mentor of andere deskundigen en passende handelingsalternatieven uitvoeren.   

  

Pedagogisch bekwaam  
De student heeft zijn klas in kaart gebracht, zowel voor de individuele leerlingen als voor het groepsproces. Hij heeft zicht op de leefwereld, de sociaal-emotionele, cognitieve en morele ontwikkeling van de leerlingen en heeft zorg gedragen voor een veilig klimaat in de klas. Daarmee schept hij ruimte om tot leren en onderwijzen te komen. Hij heeft oog voor de relatie met de kinderen individueel en ook de relaties binnen de groep en probeert daarin zo positief mogelijk te sturen en te begeleiden. Hij besteedt voortdurend aandacht aan de opbouw van de competentie en het zelfvertrouwen. Hij geeft daarbij duidelijk zijn grenzen aan, maar geeft ook zoveel als kan ruimte voor autonomie van de leerlingen. Hij kijkt steeds kritisch terug op zijn eigen handelen.  

  

Bekwaamheid en kwalificatie  
De student zet zelfregulerende vaardigheden in om zich te ontwikkelen naar een startbekwame leerkracht. Hij heeft een goed beeld van zijn eigen ontwikkeling en kan op basis van die kennis leervragen stellen. Hij laat zien dat hij systematisch werkt aan zijn professionele ontwikkeling door te reflecteren op leersituaties en bronnen te raadplegen.   
Hij benoemt aan welke leerdoelen op startbekwaam niveau hij heeft gewerkt.  
Hij verantwoordt de keuzes die hij maakt om in te spelen op leerbehoeften en rekening te houden met verschillen in zijn groep .  
Hij kan verwoorden welk beeld hij heeft van de school en hoe hij zich daartoe verhoudt als leerkracht.  
De student is zich bewust van zijn rol als teamlid. Hij verwoordt op welke wijze hij de samenwerking met ouders, collega’s en externe instanties wil vormgeven.  
Hij is collegiaal en stelt zich toegankelijk op. Hij durft verantwoordelijkheid te nemen.  Hij is maatschappelijk betrokken.  

Curriculum

In pabo 4 werkt de liobekwame student aan de eigen vakinhoudelijke kennis, didactische kennis en vakdidactische technieken. Door onderzoek naar de eigen pedagogsche kwaliteiten en de eigen kennis en kunde kan de student laten zien hoe deze uitgegroeid is tot een startbekwame leerkracht.  

In de eerste helft van het jaar start de student een praktijkgericht onderzoek binnen de context van de werkplek. Daarnaast gaat de student op zoek naar zijn persoonlijke en professionele identiteit als leerkracht. Intervisiebijeenkomsten op de opleiding ondersteunen dit proces.  

Werkplekleren

Het werkplekleren vindt plaats binnen de gekozen leeftijdsprofilering. De student heeft in jaar 3 gekozen voor het jonge kind, groep 1 t/m 4 of het oudere kind, groep 4 t/m 8. Tijdens het werkplekleren bouwt de student aan zijn repertoire als startbekwame leerkracht. De intensiteit van het aantal dagen werkplekleren en de verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat wordt tijdens het gehele collegejaar opgebouwd. 

Omvang en ritme

Zie hiervoor de volgende pagina's:

Specifieke jaartaken student 

De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding wordt in de CAO voor het primair onderwijs (3.26, lid 4) als volgt omschreven waarbij de zelfstandige uitoefening van de taken geleidelijk toeneemt tijdens de liowerkplekleren: 

  1. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;  
  2. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.;  
  3. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling  

De student toont een zelfsturende en onderzoekende houding. Tijdens het werkplekleren stelt hij zich proactief op. De student maakt gebruik van de mogelijkheden die de opleidingsschool biedt om zijn leerdoelen te bereiken. Zowel bij de planning als bij de verantwoording van de activiteiten gebruikt de student theorie ter onderbouwing ervan.  

 

Taken 
De student: 

  • verricht onderzoek in het kader van schoolontwikkeling. Voor meer informatie zie de Brightspacecourse van de Beroepstaak Praktijkonderzoek Schoolontwikkeling (POZ);   
  • start zijn afstudeerjaar met het opstellen van een persoonlijk ontwikkelplan (POP) op basis van een sterkte-zwakte analyse. Hieruit vloeit voort een persoonlijk activiteitenplan (PAP) voor het werkplekleren. Het POP past de student tijdens zijn leerproces op basis van de ontvangen feedback en beoordelingen regelmatig aan, tenminste eenmaal per periode. De student neemt zijn POP op in zijn portfolio en deelt deze met de instituutsopleider, schoolopleider en mentor.  
  • voert eens per maand een reflectiegesprek met zijn mentor om te reflecteren op zijn competentiegroei of levert een reflectieverslag in. Een reflectiegesprek wordt schriftelijk vastgelegd door de student. De student neemt iedere maand contact op met zijn instituutsopleider, zodat deze de voortgang kan monitoren.  
  • verzamelt met enige regelmaat schriftelijke feedback van de mentor en schoolopleider ten behoeve van zijn portfolio (bewaart schriftelijke feedback of werkt mondelinge feedback schriftelijk uit);  
  • deelt zijn portfolio voor het aanvangsgesprek, de tussenbeoordeling en de afronding van de lioperiode;   
  • communiceert adequaat met de mentor, schoolopleider en instituutsopleider om problemen en studievertraging te voorkomen;   
  • deelt een week voorafgaand aan het aanvangsgesprek en de tussen- en eindbeoordeling zijn digitale portfolio met de schoolopleider en zijn instituutsopleider. 

Portfolio

Gedurende de stageperiode van het collegejaar legt de student een portfolio aan in OneNote. Hierin worden de POPs, PAPS, lesvoorbereidingsformulieren, reflectieverslagen en ingevulde werkplekbeoordelingen van jaar 1 tot en met 3 opgenomen.  

Voorafgaand aan het aanvangsgesprek plaatst de student een klassenschets met reflectie en een kernreflectie in het portfolio. Na goedkeuring van de instituutsopleider kan de student zijn activiteitenplan en lesvoorbereidingen op een eigen manier vormgeven. Dit moet navolgbaar en transparant zijn voor alle begeleiders.  

Voor zowel het aanvangsgesprek als de tussen- en eindbeoordeling verzamelt de student minimaal drie rijke bewijzen (één bekwaamheidseis). Natuurlijk kan het zijn dat hierbij een overlap beschreven wordt met andere bekwaamheidseisen. Dit is aan de student om de helder te verantwoorden. De eisen voor een rijk bewijs zijn te vinden in gereedschap in de praktijk

Beoordelen

Algemeen  

Voorwaarden 
Tijdens de stage in Pabo 4 zijn er drie momenten waarop het functioneren van de student in de praktijk formeel beoordeeld wordt:  

  • het aanvangsgesprek vindt plaats aan het einde van periode 1 van leerjaar 4, voor de februaristroom is dit na 10 weken: eind periode 3, begin periode 4. Dit is een formatieve1 toetsing, waar wordt besloten of de student klaar is voor het starten met de liostage. 
  • de tussenbeoordeling, die plaatsvindt in week 1 of 2 van periode 3. Dit is een formatieve toetsing, waarin de student aan de hand van de bekwaamheidseisen en indicatoren op startbekwaamniveau feedback krijgt over zijn competentiegroei. Voor de februaristroom vindt deze beoordeling plaats eind periode 1.  
  • de eindbeoordeling, die plaatsvindt aan het einde van de liostage (week 1 tot en met 5 van periode 4). Voor de februaristroom is dit de week voor de kerstvakantie. Dit is een summatieve toetsing. 

De beoordeling bestaat uit twee delen: een praktijkdeel en een verantwoordingsdeel. Voorafgaand aan de tussen- en eindbeoordeling vullen de mentor en schoolopleider het praktijkdeel in (Worddocument). Tijdens het gesprek beoordelen de schoolopleider en instituutsopleider de verantwoording van de student. De beoordeling vindt plaats door de instituutsopleider, op basis van adviezen van mentor en schoolopleider. Dit alles op basis van het beoordelingsformulier werkplekleren. Op de beoordelingsformulieren worden alleen hele cijfers (1-10) toegekend.  


Aanvangsgesprek  

Het aanvangsgesprek bestaat uit een presentatie van 10 minuten en een gesprek van 20 minuten met de instituutsopleider en de schoolopleider naar aanleiding van de adviesbeoordeling en het portfolio van de student. De instituutsopleider en de schoolopleider hebben voorafgaand aan het aanvangsgesprek het portfolio van de student bekeken. De student toont tijdens het gesprek aan dat hij bekwaam is om met de liostage te starten. Het aanvangsgesprek heeft een formatieve functie. De student ontvangt feedback, feed up en feed forward. De beoordeling in de vorm voldaan/niet voldaan, wordt vastgelegd in het beoordelingsformulier aanvangsgesprek en dit is tevens de verklaring dat de student kan starten met zijn liostage. Mocht de student bij het aanvangsgesprek het advies krijgen nog niet met de liofase te starten, dan wordt in overleg een extra periode afgesproken om aan de criteria te voldoen.  

 

Voorwaarden voor deelname
De student deelt zijn portfolio een week voor het aanvangsgesprek met zijn begeleiders. Het portfolio is gevuld conform de eisen die aan de bewijsvoering van rijke bewijzen worden gesteld en voldoet aan het taalprotocol. Daarnaast maken ook de klassenschets met reflectie en de kernreflectie deel uit van het portfolio. 

 

Beoordelaarsinstructie 

Adviesbeoordeling mentor en schoolopleider 
Voorafgaand aan de aanvangsgesprek stellen de mentor en schoolopleider een adviesbeoordeling op van het praktijkdeel (Worddocument). Zij vullen hiertoe het praktijkdeel op het beoordelingsformulier volledig in en geven feedback, feed up en feed forward op de bekwaamheidseisen.  

Het betreft een holistische beoordeling per set aan indicatoren ten aanzien van de bekwaamheidseisen vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch. Bij de beoordeling is de beeldschets het uitgangspunt. De indicatoren die geformuleerd staan bij iedere bekwaamheid geven een nadere invulling van wat we onder de betreffende bekwaamheid verstaan in deze fase van de opleiding.  

 

Voorbereiding gesprek door instituutsopleider en schoolopleider 
De instituutsopleider en schoolopleider bestuderen het portfolio en bepalen of de indicatoren van de verantwoording worden aangetoond in het portfolio. Naar aanleiding van het portfolio stellen ze vragen op die ze meenemen naar het gesprek. De indicatoren van het onderdeel verantwoording die niet of onvoldoende in het portfolio zijn aangetoond, kunnen verder worden bevraagd tijdens het gesprek.  

 

Presentatie student 
De student krijgt 10 minuten om diens ontwikkeling ten aanzien van de bekwaamheidseisen te presenteren. De student kiest zelf de vorm van de presentatie met als uitgangspunt dat deze aantoont dat voldaan wordt aan de bekwaamheidseisen, onderbouwd met voorbeelden en zonder exacte herhaling van diens portfolio.  

Vervolgens is er 20 minuten waarin de instituutsopleider en schoolopleider doorvragen op het aangeleverde portfolio, de presentatie en het praktijkdeel.  

Na 30 minuten verlaat de student de ruimte en stellen de instituutsopleider en de schoolopleider samen de beoordeling op. Zowel het praktijkdeel als het verantwoordingsdeel worden meegenomen in het eindoordeel. Het praktijkdeel kan mogelijk worden bijgesteld door de instituutsopleider op basis van de presentatie en het gesprek. Bij het verantwoordingsdeel dienen alle criteria aangetoond te worden. Daarna wordt het eindoordeel toegelicht aan de student en wordt er naast feedback op de prestatie en ontwikkeling ook feed forward gegeven: wat zijn ontwikkelpunten voor de student?  

   

Rollen 
De instituutsopleider heeft een dubbele rol: deze  is naast gespreksdeelnemer tevens gespreksleider en bewaakt de procedure. Tevens borgt die dat alle criteria van het verantwoordingsdeel in het gesprek voldoende aandacht krijgen om ontwikkelingsgerichte feedback te kunnen geven en om tot een beoordeling te kunnen komen.   

  

Normering en cesuur 
De student moet aan alle bekwaamheidseisen voldoen om met de liostage te kunnen starten.  

   

Na het gesprek 

  1. Na het gesprek stelt de instituutsopleider de formele beoordeling van het praktijkdeel vast en weegt daarin de gegevens en de condities waaronder het werkplekleren heeft plaatsgevonden.  
  2. Daarnaast stelt de instituutsopleider na advies van de schoolopleider de beoordeling van het verantwoordingsdeel vast.  
  3. Na weging van beide onderdelen wordt er een formatieve beoordeling voor het werkplekleren toegekend. Te weten voldaan of niet voldaan. 
  4. Het formulier wordt digitaal gedeeld met de student, schoolopleider en de instituutsopleider. De instituutsopleider zal het beoordelingsformulier opslaan in Osiris en Sharepoint. 

 

Aanvangsgesprek niet voldaan 
Wanneer de student een 'niet voldaan’ behaalt voor het aanvangsgesprek, zijn er drie mogelijkheden:  

  1. de student loopt een verlengde stage in dezelfde klas en start later met zijn liostage;  
  2. de student intensiveert zijn stage in dezelfde klas en start later met zijn liostage; 
  3. de student wisselt van stageklas en start later met zijn liostage.  

De instituutsopleider is eindverantwoordelijk voor de beoordeling en het al dan niet akkoord geven voor het starten met de liostage. De instituutsopleider is verantwoordelijk voor het traject van verlenging of intensivering en kijkt hoeveel tijd er nodig is om de bekwaamheidseisen voor liobekwaam te behalen. 

  

Ziekte of overmacht  
Om diverse redenen kunnen werkplekleerdagen vervallen. Ziekte of bijzonder verlof van de student, maar ook regionaal bepaalde vakantiedagen zijn bronnen van uitval van werkplekleerdagen waar de pabo geen verantwoordelijkheid voor kan dragen. Het uitgangspunt van de pabo is dat de student het aantal dagen maakt, zoals aangegeven voor deze werkplekleerperiode. De uitgevallen dagen worden door de student opnieuw gepland, in goed overleg met de instituutsopleider en de opleidingsschool. De student is verantwoordelijk voor een duidelijke communicatie naar schoolopleider, mentor en instituutsopleider en stelt de pabo en de opleidingsschool op de hoogte van het verzuim en de nieuwe planning ervan.    


Tussenbeoordeling werkplekleren jaar 4 

Begin periode 3 vindt er een tussentijds beoordelingsgesprek plaats met de student, instituutsopleider en schoolopleider (voor de februaristroom is dit aan het einde van periode 1). Dit is een formatieve beoordeling. Bij een tussenbeoordeling wordt feedback, feed up en feed forward per bekwaamheidseis gegeven. Behalve voor product of resultaten is er aandacht voor het proces: hoe is er geleerd, wat waren bevorderende en belemmerende factoren? Bij de tussentijdse beoordeling wordt teruggekeken, maar ook vooruitgezien: wat betekent een en ander voor de komende periode. Aan welke ontwikkelpunten moet de student gaan werken om startbekwaam te worden bevonden?  

 

Voorwaarden 
De student deelt diens portfolio een week voor de tussenbeoordeling met zijn begeleiders. Het portfolio is gevuld conform de eisen die aan de bewijsvoering van rijke bewijzen worden gesteld en voldoet aan het taalprotocol

 

Beoordelaarsinstructie tussenbeoordeling 

Adviesbeoordeling mentor en schoolopleider 
Voorafgaand aan de tussenbeoordeling stellen de mentor en schoolopleider een adviesbeoordeling op van het praktijkdeel (Worddocument). Zij vullen hiertoe het praktijkdeel op het beoordelingsformulier volledig in en geven feed back, feed up en feed forward op de bekwaamheidseisen. Op basis van het beoordelingsformulier wordt een voldaan/niet voldaan genoteerd.  

Het betreft een holistische beoordeling per set aan indicatoren ten aanzien van de bekwaamheidseisen vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch. Bij de beoordeling is de beeldschets het uitgangspunt. De indicatoren die geformuleerd staan bij iedere bekwaamheid geven een nadere invulling van wat we onder de betreffende bekwaamheid verstaan in deze fase van de opleiding.  

 

Voorbereiding gesprek door instituutsopleider en schoolopleider 
De instituutsopleider en schoolopleider bestuderen het portfolio en bekijken of de drie bekwaamheden en de indicatoren van de verantwoording terugkomen in het portfolio. Naar aanleiding van de ingeleverde bewijzen stellen ze vragen op die ze meenemen naar het gesprek. De indicatoren van het onderdeel verantwoording die niet of onvoldoende zijn aangetoond in het portfolio, kunnen verder worden bevraagd tijdens het gesprek.  

 

Presentatie student 
De student krijgt 10 minuten om diens ontwikkeling ten aanzien van de bekwaamheidseisen te presenteren. De student kiest zelf de vorm van de presentatie met als uitgangspunt dat deze aantoont dat voldaan wordt aan de bekwaamheidseisen, onderbouwd met voorbeelden en zonder exacte herhaling van diens portfolio. 

Vervolgens is er 20 minuten waarin de instituutsopleider en schoolopleider doorvragen op het aangeleverde portfolio, de presentatie en het praktijkdeel. Indien de student dit prettig vindt kunnen de vragen ook direct tijdens de presentatie gesteld worden.  

Na 30 minuten verlaat de student de ruimte en stellen de instituutsopleider en de schoolopleider samen de beoordeling op. Zowel het praktijkdeel als het verantwoordingsdeel worden meegenomen in het eindoordeel. Het praktijkdeel kan mogelijk worden bijgesteld door de instituutsopleider op basis van de presentatie en het gesprek. Bij het verantwoordingdeel dienen alle criteria aangetoond te worden. Daarna wordt het eindoordeel toegelicht aan de student en wordt er naast feedback op de prestatie en ontwikkeling ook feed forward gegeven: wat zijn ontwikkelpunten voor de student?  

 

Rollen 
De instituutsopleider heeft een dubbele rol: hij is naast gespreksdeelnemer tevens gespreksleider en bewaakt de procedure. Hij borgt dat alle criteria van het verantwoordingsdeel in het gesprek voldoende aandacht krijgen om ontwikkelingsgerichte feedback te kunnen geven. 
 

Na het gesprek 

  1. Tijdens de tussenbeoordeling beoordelen de instituutsopleider en schoolopleider de verantwoording door de student.  
  2. Na het gesprek stelt de instituutsopleider de formele beoordeling van het praktijkdeel vast en weegt daarin de gegevens en de condities waaronder het werkplekleren heeft plaatsgevonden.  
  3. Daarnaast stelt de instituutsopleider na advies van de schoolopleider de beoordeling van het verantwoordingsdeel vast.  
  4. Na weging van beide onderdelen wordt er een formatieve beoordeling voor het werkplekleren toegekend. Te weten voldaan of niet voldaan. 
  5. Het formulier wordt digitaal gedeeld met de student, schoolopleider en de instituutsopleider. De instituutsopleider zal het beoordelingsformulier opslaan in Osiris en Sharepoint.  

Eindbeoordeling werkplekleren jaar 4 

In week 1 tot en met 5 van periode 4 vindt er een eindbeoordelingsgesprek plaats met de student, de instituutsopleider en de schoolopleider (voor de februaristroom is dit in december). Dit is een summatieve beoordeling. Zowel het praktijk- als het verantwoordingsdeel moeten voldoende zijn. Het cijfer wordt pas ingevoerd door de instituutsopleider als aan alle voorwaarden is voldaan.  

Behalve voor product of resultaten is er aandacht voor het proces: hoe is er geleerd, wat waren bevorderende en belemmerende factoren? Bij de eindbeoordeling wordt teruggekeken, maar ook vooruitgezien: wat betekent een en ander voor de competentiegroei na de opleiding.  

 

Voorwaarden 
De student deelt het portfolio een week voor de eindbeoordeling met zijn begeleiders. Het portfolio is gevuld conform de eisen die aan de bewijsvoering van rijke bewijzen worden gesteld en voldoet aan het taalprotocol

 

Beoordelaarsinstructie eindbeoordeling 

Adviesbeoordeling mentor en schoolopleider 
Voorafgaand aan de eindbeoordeling stellen de mentor en schoolopleider een adviesbeoordeling op van het praktijkdeel (Worddocument). Zij vullen hiertoe het praktijkdeel aan op het beoordelingsformulier en geven feedback, feed up en feed forward op de bekwaamheidseisen. Op basis van het beoordelingsformulier wordt een adviescijfer in hele cijfers genoteerd.  

Het betreft een holistische beoordeling per set aan indicatoren ten aanzien van de bekwaamheidseisen vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch. Bij de beoordeling is de beeldschets het uitgangspunt. De indicatoren die geformuleerd staan bij iedere bekwaamheid geven een nadere invulling van wat we onder de betreffende bekwaamheid verstaan in deze fase van de opleiding.  

 

Voorbereiding gesprek door instituutsopleider en schoolopleider 
De instituutsopleider en schoolopleider bestuderen het portfolio en bekijken of de drie bekwaamheden en de indicatoren van de verantwoording terugkomen in het portfolio. Naar aanleiding van de ingeleverde bewijzen stellen ze vragen op die ze meenemen naar het gesprek. De indicatoren van het onderdeel verantwoording die niet of onvoldoende zijn aangetoond in het portfolio, kunnen verder worden bevraagd tijdens het gesprek. 

 

Presentatie student 
De student krijgt 10 minuten om diens ontwikkeling ten aanzien van de bekwaamheidseisen te presenteren.  De student kiest zelf de vorm van de presentatie met als uitgangspunt dat deze aantoont dat aan diens bekwaamheidseisen voldaan wordt, onderbouwd met voorbeelden en zonder exacte herhaling van diens portfolio. 

Vervolgens is er 20 minuten waarin de instituutsopleider en schoolopleider doorvragen op het aangeleverde portfolio, de presentatie en het praktijkdeel. Indien de student dit prettig vindt kunnen de vragen ook direct tijdens de presentatie gesteld worden.  

Na 30 minuten verlaat de student de ruimte en stellen de instituutsopleider en de schoolopleider samen de beoordeling op. Zowel het praktijkdeel als het verantwoordingsdeel worden meegenomen in het eindoordeel. Het praktijkdeel kan mogelijk worden bijgesteld door de instituutsopleider op basis van de presentatie en het gesprek. Bij het verantwoordingdeel dienen alle criteria aangetoond te worden. Daarna wordt het eindoordeel toegelicht aan de student en wordt er naast feedback op de prestatie en ontwikkeling ook feed forward gegeven: wat zijn ontwikkelpunten voor de student?  

 

Rollen 
De instituutsopleider heeft een dubbele rol: hij is naast gespreksdeelnemer tevens gespreksleider en bewaakt de procedure. Hij borgt dat alle criteria van het verantwoordingsdeel in het gesprek voldoende aandacht krijgen om ontwikkelingsgerichte feedback te kunnen geven.  

 

Normering en cesuur 
Normering: alle punten worden opgeteld en gedeeld door 4 en dat is het eindcijfer voor het leren op de werkplek. De student moet voor ieder onderdeel minimaal 6 punten halen. Indien de student op één onderdeel onvoldoende scoort is het eindcijfer een 5. Indien een student op twee of meer punten onvoldoende scoort is het eindcijfer een 3.  

Aantal punten/4 = eindcijfer. 

 

Na het gesprek 

  1. Na het gesprek stelt de instituutsopleider de formele beoordeling van het praktijkdeel vast en weegt daarin de gegevens en de condities waaronder het werkplekleren heeft plaatsgevonden.  
  2. Daarnaast stelt de instituutsopleider na advies van de schoolopleider de beoordeling van het verantwoordingsdeel vast. De student moet op elk criterium een voldoende hebben behaald.  
  3. Na weging van beide onderdelen wordt er een summatieve beoordeling voor de eindbeoordeling toegekend in de vorm van een cijfer. 
  4. De beoordeling moet minimaal een 6 zijn voor een voldoende resultaat. Daarnaast moeten alle afzonderlijke bekwaamheden voldoende zijn. Onderdeel 1,2 en 3 worden holistisch beoordeeld. Bij onderdeel 4 moeten daarnaast alle criteria aanwezig zijn. 
  5. Het formulier wordt digitaal gedeeld met de student, schoolopleider en de instituutsopleider. De instituutsopleider zal het beoordelingsformulier opslaan in Osiris en Sharepoint. 

 

Als de liostage onvoldoende dreigt te worden 
Door verschillende oorzaken kunnen zich tijdens een liostage problemen voordoen. Het is van belang, dat dit zo vroeg mogelijk wordt gesignaleerd en dat actie wordt ondernomen door de student en diens begeleiders. Soms kan het noodzakelijk zijn, dat na overeenstemming met alle betrokken partijen de lio-overeenkomst beëindigd wordt.  

Bij gesignaleerde problemen wordt zo spoedig mogelijk een voortgangsgesprek gevoerd met alle begeleiders.  

Indien de liostage herkanst dient te worden, wordt het formulier ‘Besluit tot herkansing liostage’ ingevuld door de instituutsopleider, de schoolopleider en de mentor en ingeleverd bij het stagebureau. Dit formulier dient opgeslagen te worden door de instituutsopleider op Sharepoint en Osiris.  

Indien de liostage op de betreffende basisschool niet verder gecontinueerd wordt, neemt de instituutsopleider van de pabo zo spoedig mogelijk contact op met het stagebureau en de studieadviseur. De studieadviseur nodigt de student uit voor een gesprek en bespreekt de mogelijkheden voor een vervolgtraject.  

 

Beroepshouding in de beoordeling 
Wij verwachten van onze studenten dat zij ook op de opleidingsschool tijdens het werkplekleren handelen volgens de basiswaarden die tevens in het beroep van leraar basisonderwijs uiterst belangrijk zijn. 

Wij vinden deze basiswaarden zo belangrijk, dat ze zijn verwerkt in de beoordelingsformulieren van het werkplekleren. Indien een student niet voldoet aan de eisen van de beroepshouding, wordt het werkplekleren zonder meer beoordeeld met een onvoldoende. Het praktijkdeel van het beoordelingsformulier moet echter ook bij een onvoldoende beroepshouding volledig worden ingevuld. De beoordeling dient immers als input en richtlijn voor het verdere leerproces van de student.